Preek van de week

Preek zondag 9 februari 2025

Lezing uit de Profeet Jesaja Jes. 6, 1-8
Lezing uit de eerste brief van de heilige apostel Paulus aan de christenen van Korinthe
1 Kor. 15, 1-11
Lezing uit het evangelie volgens Lucas Lc. 5, 1-11

Broeders en zusters in Christus,

Ontzetting had zich van Petrus meester gemaakt. Wat is ontzetting?
Simon Petrus schrikt hevig. Hij schrikt zich een hoedje. Ineens overvalt hem angst. Hij voelt zich plotseling heel klein en nietig, machteloos. Hij voelt zich verloren, gelijk de profeet Jesaja: Wee mij, ik ben verloren! Het liefst zou hij, zo zouden wij het zeggen, door de grond willen zakken. Simon wordt plotseling zonder enige waarschuwing vooraf geconfronteerd met wie Jezus werkelijk is en roept: Heer, ga weg van mij! Jezus is plotseling een bedreiging geworden. Waarom reageert hij zo? Petrus wordt plotseling geconfronteerd met zichzelf en wordt bewust wie hij is: Ik ben een zondig mens.
Jezus had zo-even zijn schoonmoeder genezen, nu zit Petrus naast Jezus in de boot zijn netten schoon te maken. Petrus doet toch niks verkeerds? En desondanks roept hij in ontzetting uit: Heer, ga weg van mij, ik ben een zondig mens. Het is de ervaring van een mens die met God in aanraking komt. Petrus noemt Jezus nu: Heer! Dat is de Godsnaam. Het is de ontmoeting met God in Jezus Christus. In Jezus Christus ontmoet Petrus God zelf.

De profeet Jesaja ziet in een visioen God in al zijn grootheid en majesteit, omgeven door engelen, door serafijnen. Toen hij God zag riep hij uit: “Wee mij, ik ben verloren. Ik ben een mens met onreine lippen en woon te midden van een volk met onreine lippen - dat zijn wij - en toch hebben mijn ogen de Koning, de Heer der hemelse machten, gezien.” Een mens kan niet God zien en in leven blijven. Ook Paulus in zijn eerste Korinthebrief schrijft: “Ik ben de minste van de apostelen, niet waard apostel te heten, want ik heb de kerk vervolgd.”

Simon Petrus ervaart en ziet dat door Jezus heen, God in Hem is. Bij de grootheid van God vergeleken is een mens niets, een stofje. Simon wordt zich ineens bewust van zijn eigen nietigheid, zijn zondigheid. Dat is de juiste houding die voor iedere mens geldt, voor Jesaja, voor Paulus en ook voor ons. We kunnen ons veel verbeelden, maar uiteindelijk hoe rijk je ook bent, hoe slim je ook bent, hoeveel je ook kunt, welke positie je hebt, uit onszelf zijn wij helemaal niets, zijn wij sterfelijk en vergankelijk. Zonder God, onze Schepper, zijn wij helemaal niets.

Simon ontdekt plotseling dat hij ver van God verwijderd is. En hoe reageert hij? Je zou zeggen op een negatieve manier: “Heer, ga weg van mij!” Is het niet zo, dat als iemand ons confronteert met onze zonden, wij zeggen: Ga weg van mij! Wij kunnen het niet verdragen dat iemand ons op onze zonden wijst. Wij kunnen dus zelf onze zonden niet verdragen. We stoppen het weg en stellen onszelf gerust: Ik doe toch niets verkeerds?

Wat doet Petrus hier in de boot verkeerd? Jezus heeft Petrus nergens van beschuldigd. We weten niet, dat staat niet opgeschreven, wat Jezus in die boot onderricht heeft. Jezus zegt alleen tegen Petrus dat hij nu daar moet gaan vissen. Petrus is een beroepsvisser. Als hij wist dat hij daar nu zou moeten vissen om een goede vangst te maken, dan had hij het gedaan en zat hij niet in de boot de netten schoon te maken. Petrus had tegen Jezus kunnen zeggen: ‘Hé, timmerman, ben jij visser of ben ik visser. Je zou zeggen: schoenmaker, blijf bij je leest. Maar Petrus gehoorzaamt Jezus en dan volgt die totaal onverwachte, onvoorstelbaar grote visvangst. Nog nooit was hem zoiets overkomen. Petrus is overrompeld, perplex, verslagen, hij is buiten zichzelf van verbazing. Hij is ontzet, niet alleen vanwege de grote visvangst, maar ook door het besef van zijn eigen zondigheid.
Bij de grootheid en de macht van God vergeleken, maar vooral bij het ervaren van zijn oneindige goedheid is de mens niets. Jezus heeft Petrus nergens van beschuldigd en toch zegt Petrus: Heer, ga weg van mij, ik ben een zondig mens. Waaraan heb ik zoveel goedheid en genade verdiend?
Jezus is niet gekomen om te oordelen maar om te redden. Jezus veroordeelt Petrus dus ook niet. Jezus zegt ook niet tegen Petrus: Het is niet waar wat je zegt. Maar juist omdat zich Petrus bewust geworden is van zijn geringheid, van zijn zondigheid, daarom roept Jezus hem op om Hem te vergezellen opdat hij visser van mensen zal worden. Hier begint Jezus met het bouwen van zijn Kerk.

De Kerk, zo belijden wij, is de gemeenschap van de heiligen. Maar allereerst is de Kerk de gemeenschap van zondaars. Daarom beginnen wij de Eucharistieviering met onze zondenbelijdenis. Wees bewust zijn van uw zondigheid, uw kleinheid, uw nietigheid, dat wij zonder God helemaal niets zijn, dat wij slechts stof zijn.

Maar dan zegt Jezus tegen Petrus en ook tegen ons: Vrees niet. Ik ben niet gekomen om te veroordelen maar om u te verlossen. Ik vergeef uw zonden en Ik maak u groot. Kom tot mij, wees niet bevreesd. Daarom sticht Jezus zijn Kerk, om door de Kerk bij ons te zijn, om ons te roepen uit onze zonden, om ons groot te maken. Hoe groot? Dat schrijft de evangelist Johannes schrijft in zijn brief: Vrienden, nu reeds zijn wij kinderen van God, - daar begint onze grootheid - en wat wij zullen zijn is nog niet geopenbaard; maar wij weten dat wanneer het geopenbaard wordt, wij aan Hem gelijk zullen zijn, omdat wij Hem zullen zien zoals Hij is.

God wil ons groot maken, zo groot dat wij aan Hem gelijk zullen zijn. Hoe maakt Hij ons groot? Hoe worden wij aan Hem gelijk? Door onze zonden weg te nemen. Jezus is het ‘Lam Gods dat de zonden van de wereld wegneemt’. De zonden maakt ons klein en angstig. Door zijn Kerk, in het sacrament van de Biecht, vergeeft Christus, vergeeft God al onze zonden en maakt Hij ons groot. De zonde maakt ons klein. Dit sacrament, het sacrament van vergeving, waardoor God ons groot maakt, maakt ons vrij. Het is het sacrament van de vreugde, dat mij bevrijd uit mijn nietigheid.
Daarom en daartoe roept Jezus Petrus en de andere apostelen, om zijn Kerk te stichten opdat die een gemeenschap van heiligen mag worden door de vergeving van de zonden. Maar allereerst moeten zij zich bewust zijn van hun zondigheid. Christus veroordeelt Petrus niet en ook ons niet. Het is de zonde die ons veroordeelt. Zeg daarom niet tegen Christus, je geneesheer: Ga weg van mij! Maar laat je overrompelen en overstelpen door zijn liefde, zijn goedheid en zijn genade.

Kijken we tot slot naar Maria. Welk een vreugde overrompelde haar niet toen zij God’s Zoon in haar schoot ontving. Ook zij was de kleine dienstmaagd. Ook zij schrok van het woord van de engel. Maar met welk een vreugde werd zij niet overstelpt en jubelde zij die niet uit in het Magnificat. God zag neer op de kleinheid van zijn dienstmaagd. God heeft mij groot gemaakt. Zo groot wil God ook ons maken.
Omdat God Maria zo groot heeft gemaakt, straalt zij Gods goedheid en de genade uit naar ons - en dat zouden wij ook naar elkaar moeten doen - en Maria is zij de toevlucht van de zondaars geworden en voelen wij ons bij haar thuis. Maar zij zal wel heel nadrukkelijk zeggen: verzoen je met mijn Zoon, Gods Zoon, opdat jij de vreugde mag ontvangen die ik ontvangen heb.
OLV ter Eijk, bid voor ons. Amen.